Een wereld onder onze voeten

Een kledingspeld, een aardewerken potje of een koperen muntje. Op het oog simpele voorwerpen, maar voor een archeoloog het aanknopingspunt van duizenden jaren geschiedenis. Van de rituelen van een jager-verzamelaarsstam naar de eerste boeren die zich in Nederland vestigden, door naar de voetstappen van Julius Caesar. Deze schatten aan bewaarde geschiedenis liggen allemaal verborgen in de grond langs de vangrail van de A2, waar de voorbereidingen voor een wegverbreding volop aan de gang zijn.

Mede aan het roer van deze reis door de geschiedenis staat archeoloog en historicus Boudewijn Goudswaard. Boudewijn: ‘Archeologen vertellen de geschiedenis op basis van de gevonden voorwerpen in een gebied. Een voorbeeld: als jij vandaag een groot gat graaft, kunnen wij archeologen dat over 500 jaar nog terugzien. Liggen er ook voorwerpen in dat gat, dan zien we waar het voor diende. Vinden we stenen funderingen, dan weten we waarin je woonde. Dit alles samen geeft ons archeologen een goed beeld van de tijd. Eigenlijk is de bodem voor ons een grote prullenbak waarover we in de volgorde van weggooien, verhalen vertellen.’

Archeologie aan de A2

Momenteel zijn Rijkswaterstaat en aannemer Boskalis bij de A2 druk bezig een wegverbreding voor te bereiden. Boudewijn en zijn team begeleiden het archeologische werk voor Rijkswaterstaat. Het bureau RAAP doet het belangrijke onderzoek in het veld. Aandacht voor de archeologie is verplicht bij projecten waar de bodem verstoord wordt. Bij een wegverbreding is dit natuurlijk het geval. Het archeologisch onderzoek hoort bij de zogeheten ‘conditionerende of voorbereidende fase’. Boudewijn: ‘Dan komen de explosieventeams, de verleggers van kabels en leidingen, milieuonderzoekers, natuur … en wij: archeologen. Alles wat op locatie moet gebeuren voor de weg wordt aangelegd.’

Uitgebreid vooronderzoek

Een archeoloog begint zijn werk niet in de buitenlucht. Lukraak een schep in de grond steken en hopen dat je wat vindt, is Hollywood-archeologie. In de echte wereld bestaat de eerste fase van een project voor Boudewijn en zijn team vooral uit bureauonderzoek. ‘Het begint eigenlijk altijd met de vraag: is er een kans dat we hier iets gaan vinden?’, zegt Boudewijn. ‘Wij pakken er veel historische kaarten en bodemonderzoeken bij. Met die informatie proberen we te achterhalen waar vroeger dorpen en nederzettingen stonden. Daar waar de grond erg vruchtbaar is en waar een rivier in de buurt ligt of vroeger de Maas stroomde, is de kans groter dat we iets vinden. Maar vaak hebben we ook geen aanwijzingen. Dan houdt daar het onderzoek in deze fase al op.’

Even proeven

Met een inschatting van waar ze vermoedelijk het meest zullen vinden, gaan de archeologen vervolgens buiten testen. Ze boren kijkgaten en nemen monsters. En ze graven proefsleuven. Hierbij maken specialistische kranen horizontale vlakken in de grond. Daarin wordt naar sporen en verkleuringen in de bodem gezocht die door mensen zijn gemaakt. Boudewijn: ‘Pas als we voldoende aanwijzingen hebben dat er iets zit, gaan we een laag dieper. Zo pellen we de bodem laag voor laag af. Hoe dieper we komen, hoe verder terug in de tijd we gaan.’

‘Zelfs als we iets vinden, graven we het niet altijd op. Als wat er ligt niet beschadigd wordt door de wegwerkzaamheden, kunnen we het laten liggen. Dat komt omdat er sinds de Tweede Wereldoorlog al veel van ons bodemarchief is kapot gegaan door bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden of ruilverkaveling. Er blijft dus steeds minder archeologie over.  Daarom is het nieuwe beleid: niet alles zomaar opgraven. Laat ook wat liggen voor de volgende generaties, ook zij hebben het recht hun geschiedenis op hun eigen manier te onderzoeken. En wie weet kunnen we met toekomstige technieken wel veel meer ontdekken.’

De geschiedenis afpellen

Het romantische beeld van de archeoloog is dat van de man met het troffeltje en kwastje. Maar in werkelijkheid komen er vandaag de dag grote graafmachines en veel computers aan te pas. Eerst de proefsleuven en dan de opgravingen op dezelfde manier maar over een groter oppervlak.

‘We pellen als het ware de lagen van de geschiedenis af, steeds dieper en verder terug de tijd in’, vertelt Boudewijn. ‘Pas als we weten dat we in de buurt zijn van iets fragiels of tastbaars, gaan we over op het bekende troffeltje. Het interessante bij de A2, in tegenstelling tot veel andere Nederlandse plaatsen, is dat in Limburg gesteente in de ondergrond zit dat werd gebruikt voor de constructie van gebouwen. Voor ons natuurlijk heel interessant, want je vindt dan muurresten die veel beter bewaard blijven dan bijvoorbeeld hout. Met vuursteen, scherven en technische methoden zoals dendrochronologie en koolstof 14, dateren we die sporen om bijvoorbeeld te weten te komen wanneer ze in dit gebied overgingen van jagers-verzamelaars (een soort indianen die rondtrokken) naar de eerste boeren die meer op één plek gingen wonen zoals we dat nu doen. Dit, en bijvoorbeeld ook vondsten uit de tijd van Caesar en zijn Romeinen, zijn bijzondere aspecten van het gebied bij de A2. Hiermee voegen we veel toe aan de geschiedenis van Limburg.’

Verhalen in de buitenlucht

Waarom het zo belangrijk is om die geschiedenis te vertellen? Het zorgt voor persoonlijke wortels. Boudewijn legt uit: ‘Bijna iedereen voelt zich verbonden met de plek waar hij vandaan komt. Limburgers met Limburg, Rotterdammers met Rotterdam. En wil je iets over een plek weten, dan vraag je naar de lokale verhalen. Daarom willen we die verborgen, lokale geschiedenis als het ware uit de grond tillen. Zelfs de nieuwste Vinex-wijk ligt op een plek die al miljoenen jaren bestaat, als je maar diep genoeg graaft.’

‘Archeologische vondsten helpen bij uitstek om die verhalen te vertellen, want we hebben uit vroegere perioden weinig tot geen geschreven teksten. Denk bijvoorbeeld aan de bekende hunebedden uit Drenthe. Gigantische rotspartijen. Dat moet een enorm werk zijn geweest om te maken. Waarom zou je dat doen? Door onderzoek komen we erachter dat het familiegraven zijn. Generatieslang hebben mensen hier hun ouders, broers en zussen begraven. In een tijd waarin het kadaster nog niet bestond, was dit voor veel mensen dé manier om aan te tonen dat ze ergens thuishoorden. Ook in die tijd zochten mensen dus al een binding met hun geboorteplaats.’

De geschiedenis doorrijden

Om de cirkel helemaal rond te maken, hebben Boudewijn en zijn collega-archeologen ideeën om die ‘gevonden verhalen’ bij de A2 weer terug te brengen langs de weg. Dat kan op veel verschillende manieren. Denk aan bankjes met verhalen en referenties aan wetenswaardigheden, of exposities in lokale musea. Boudewijn: ‘Langs de Betuwelijn, van Rotterdam naar de Duitse grens, staan om de zoveel kilometer verwijzingen naar de geschiedenis van deze route. Zo voel je het verleden terwijl je de route letterlijk afrijdt. Dat komt sterk binnen. Dat zouden we hier ook kunnen doen. Dan doe je iets meer dan alleen een boek schrijven.’

Oude kreken, nieuwe wateren

Voor Boudewijn is het vertellen van die geschiedenis dankbaar werk. Maar hij kan er ook van genieten als opgravingen een praktisch nut blijken te hebben. Als voorbeeld geeft hij recente werkzaamheden bij Valkenburg: ‘Het Zuid-Hollandse Valkenburg, voor de duidelijkheid. Hier vervangen ze het vliegveld door een nieuwe woonwijk. Tijdens de archeologische opgravingen vonden we een aantal oude geulen in de ondergrond. Kreekjes die hier vroeger lagen en op een gegeven moment zijn dichtgeslibd door de zee. Die worden nu heropend en er worden nieuwe huizen langs gebouwd. Goed voor het waterbeheer en die huizen langs deze historische waterlopen zijn natuurlijk prachtig. Ook hier laten we in de buurt herinneringen achter aan bijvoorbeeld het militaire vliegveld of de Romeinse nederzettingen die hier vroeger bestonden.’

Een archeologische speeltuin

Terug naar de A2. Hier zijn Boudewijn en zijn team inmiddels begonnen met de eerste opgravingen. Met succes. Boudewijn: ‘We vinden tot nu toe verrassend veel. Zeker als je je bedenkt dat we maar in een smal strookje werken, namelijk ongeveer één rijbaan breed. We wisten vanuit eerdere opgravingen dat hier veel vruchtbare en makkelijk bewerkbare grond ligt. En lag. Daar maakten onze voorouders overduidelijk gretig gebruik van.’

Dateren met tanden

‘Zo vonden we onder meer al resten van oude boerderijen en begraafplaatsen. Die laatste klinkt misschien een beetje luguber, maar voor een archeoloog zijn deze locaties heel waardevol. Mensen werden vaak begraven met persoonlijke eigendommen. Aan de hand van die vondsten, maar ook aan het gebit van onze voorouders, kunnen we achterhalen waar ze vandaan kwamen en hoeveel ze om elkaar gaven. Zo weten we welke vroegere Romeinse bewoners van Noord-Limburg oorspronkelijk uit Zuid-Duitsland kwamen – de Bataven. Zij werden door Julius Caesar verplicht richting het noorden te verkassen.’

Een plotselinge omslag

Boudewijn: ‘De inval van Caesar was in het bijzonder een monumentale gebeurtenis. Wie gaat graven, ziet de Romeinse keizer hier bijna binnenlopen. Ineens gaan lokale boeren Romeinse voorwerpen gebruiken. Bronzen spelden om hun toga mee vast te zetten, dat soort dingen. Maar ook grafrituelen veranderden en statussymbolen pasten zich aan op de nieuwe bezetters. Het hele leven sloeg in een klap om. Vergelijkbaar met wat er in de koloniën gebeurde lang geleden.’

‘Met zoveel vondsten is dit gebied een echte archeologische speeltuin. We vinden heel veel, uit veel verschillende tijdsperiodes. Van 10.000 voor Christus, tijdens de periode van jagers-verzamelaars, tot de bronstijd, de eerste boeren, de ijzertijd, de inval van Caesar … we vonden zelfs resten van een grote Middeleeuwse versterking, compleet met gracht. En twee locaties met een Romeinse weg. Het is alleen nog de vraag wat we met alle informatie gaan doen.’

Een digitaal boek

Na de graafwerkzaamheden zijn ze zeker nog niet klaar. Dan begint het uitwerken van de vondsten, de laatste fase van het onderzoek. ‘Veel van wat we vinden wordt eerst onderzocht, en daarna gerapporteerd en gearchiveerd’, zegt Boudewijn. ‘We leveren een digitaal boek(werk) op waar een hoop droge cijfers in staan, maar dat we ook tot leven willen wekken voor de minder professionele lezer.’

De toekomst van het verleden

Hoe, dat overlegt Rijkswaterstaat met partners als gemeenten, provincies en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Boudewijn: ‘Samen maken we afwegingen over de beste gang van zaken. Archeologie is een romantisch vak, maar aan het eind van de dag maak je ook zakelijke afspraken. Er is – net als bij elk ander project – gewoon een planning en budget. Denken wij bijvoorbeeld ongeveer 20.000 scherven denken te vinden en het blijken er uiteindelijk 40.000 te zijn, dan moeten we opnieuw om tafel. Want al die scherven archiveren en onderzoeken, dat kost geld. Mochten we besluiten niet alle scherven te onderzoeken, dan gaat er een deel niet gedetailleerd onderzocht het provinciale depot in, zodat we die later nog verder kunnen bestuderen. Zo blijven de vondsten onderdeel van de Nederlandse geschiedenis, en dus van ons allemaal.’